De kerk van Garnwerd

De kerk voor de restauratie

Door de restauratie van 1976 is de middeleeuwse oorsprong van de kerk weer duidelijk te zien, waarbij men er niettemin naar heeft gestreefd ook van de recentere bouwgeschiedenis het een en ander in het zicht te laten.

Het bouwwerk dateert uit het laatst van de 13de eeuw. Het beste aanknopingspunt voor deze datering vormt de koorsluiting, met name inwendig. Hoewel zij ook buiten halfrond is, heeft men door kolonnetten toch een duidelijke indeling in gewelfvakken tot stand gebracht, die als grote, rechthoekige spaarvelden zijn afgesloten. In de vorige eeuw is tegen de oostzijde een lage, schuine stut geplaatst. Aan de noordzijde is de liseen onderaan later verzwaard. Het muurwerk is op enkele plaatsen met kleine stenen hersteld. Ook de zuidzijde is gewijzigd: geen enkele muurdam is bewaard gebleven; wel zijn er later forse, schuin toelopende steunberen aangebracht. Bij het begin van het koor werd een klein venster, met monochroom gebrandschilderd glas gevuld, teruggevonden. Vroeger liep het kennelijk verder naar onderen door en zal toen wel tot hagioscoop hebben gediend. Meer naar het westen zien we een rechthoekige nis, misschien ook een hagioscoop, terwijl bij de toren zich een boog aftekent, die op een vroegere ingang moet duiden. Erboven lijkt vaag de gedaante van een oud venster herkenbaar .De grote vensters aan noord- en zuidkant -enkele met een omlijsting van kleine steen -zijn na de Hervorming aangebracht. Bij de meeste loopt een naad boven de geboorte van de boog, wat op een verlaging van de top kan duiden. Holle profielstenen vormen de afsluiting van de wanden.

De toren en in samenhang daarmee de westgevel dateren in hun huidige vorm van 1751. De gedenksteen boven de ingang vermeldt dit jaar. Voor de belangrijke punten is natuursteen gebruikt, van een gele verflaag voorzien. Op de top, en de hoeken van de zadeldakgevels zijn aardige krullen aangebracht, evenals op de ingezwenkte westgevels van de kerk. De gekromde gevellijn wordt voortgezet in de aansluitende steunberen.

De binnenkant van de koorsluiting is opmerkelijk. De halfronde wand is in beweging gezet, doordat nissen zijn uitgeschulpt binnen van de grond opgaande spaarvelden, gedekt door vrij steile spitsbogen, aanwijzing voor de late 13de eeuw als bouwtijd. Daar de sluiting overwelfd is geweest, lijkt het aannemelijk dat tussen de nissen kolonnetten tegen de muur hebben gestaan ter ondervanging van de ribben. In dat geval heeft het koor sterke gelijkenis vertoont met de oorspronkelijke aanleg van het ongeveer evenoude Winsumer koor. Aan de zuidoostkant zit een kepernisje.

De statige kansel uit de eerste helft van de 18de eeuw wordt omgeven door een eenvoudig doophek, waarbinnen een eenvoudig offerblok staat, mogelijk uit dezelfde tijd als het doophek en de banken, de vroege 19de eeuw. Duidelijk 18de-eeuws is weer de herenbank met zijn rococoversieringen, in het opzetstuk van een eigenaardig langgerekte vorm. Buitengewoon fraai is de kleine avondmaalstafel in Lodewijk XIV-vormen uit het laatst van de 17de eeuw. Achter het orgel is het 19de-eeuwse tongewelf koorvormig afgesloten. De in het begin van deze eeuw nog aanwezige beschilderde achterwand vormde een kleurige omlijsting voor het orgel, dat L.van Dam in 1809 bouwde. In 1834 breidde hij het met een klavier uit. Het verkeert nog helemaal in de oude staat. De gipsen beelden -van links naar rechts geloof, hoop en liefde ver- beeldend -zijn er later opgezet. In de toren ziet men een grote zerk uit 1538 en een 12de- of 13de-eeuwse sarcofaagdeksel van Bremersteen, versierd met zonneraderen.

14-5-1977

Foto: Liturgisch Instituut R.U. (C.f.D.)