De kerk van Leegkerk


De kerk voor de restauratie.

De kerk is in twee duidelijk onderscheiden perioden tot stand gekomen: de west- en noordgevel van het schip stammen uit de eerste helft van de 13de, het koor en de zuidgevel uit het begin van de 16de eeuw, toen de kerk werd herbouwd na de schade, aangericht door dezelfde troebelen die de ondergang van de Hoogkerkster toren tengevolge hadden. In het oudste deel herkennen we de romano-gotiek in de kraalprofielen om de rondbogige vensters, de spaarvelden en de ingang. Bij de laatste ziet men nog een stukje pleisterwerk, rood beschilderd. Deze kerk telde drie vakken; het oostelijke is vervangen door het veelhoekige koor .

Van een heel andere aard is het laatgotische deel: grote spitsbogige ramen en forse steunberen, die de wand duidelijk ritmeren. De afdekking met dakpannen is van later tijd. Een scherp gesneden waterlijst vormt een nadrukkelijk horizontaal accent. Naar het voorbeeld van de twee bewaard gebleven schoren tegen de koorsluiting, waarvan vanouds maar twee vakken een venster hebben, zijn de overige steunberen op hun oude fundament gereconstrueerd. Bij de restauratie bleken kostbare grondvoorzieningen nodig, daar de zuidmuur bij de 16de-eeuwse herbouw zonder voldoende fundering binnenwaarts was verplaatst. Tevens werd het muurwerk verlaagd, zoals de oversneden raam- en niskoppen van de 13de-eeuwse noordmuur laten zien.

Een schilderachtig geheel vormen in de zuidwand de mooi geprofileerde deur , met het raam erboven in een hoge spitsboog gevat. Voor de wederopbouw van de kerk zijn in de 16de eeuw afbraakstenen van de vroegere kerk gebruikt. Men heeft kunnen vaststellen dat deze wanden oorspronkelijk gepleisterd waren met daarop een steenschildering. Op het westeinde van de kerk staat een speels dakruitertje. De houten steun in de kerk draagt het jaartal 1641, vermoedelijk het bouwjaar. Toen ook zal de westgevel zijn afgewolfd. Het jaartal 1779 zal op een herstelbeurt slaan.

Het interieur heeft bij de restauratie een volledige gedaanteverwisseling ondergaan, doordat het 18de-eeuwse bankenplan niet is teruggekeerd: herstel werd te duur. De kansel van 1647 met de oude houten lezenaar toont de gebruikelijke 17 de-eeuwse vormen: hoekzuiltjes met boogpanelen ertussen en cartouches. De poot en de trap zijn van 1867. Voor de restauratie stond de kansel tegen de zuidwand. Het koperen doopbekken op een smeedijzeren stander is 1675 gedateerd. De zerken dateren uit de 17de, 18de en 19de eeuw. Een muur met een nauwe doorgang, die weliswaar niet van de herbouw dateert, maar nog wel in de katholieke periode zal zijn opgericht, zondert het koor van het schip af. Het lichtere muurwerk is er later opgezet. Misschien wijzen de nissen en de hagioscoop in de noordwand op een vroeger altaar.Van 1653 dagtekent het tiengebodenbord; de huidige kleuren zijn van latere tijd. Het bord tegen de zuidwand, dat vroeger in het koor hing, heeft daar waarschijnlijk bij de avondmaalsviering dienst gedaan. Op de 13de-eeuwse wanden is het beloop van de vroegere overwelving te volgen.

Het koor bevat aan de noordoostkant het sacramentshuis en aan de zuidoostzijde de piscina, die voorzien is van een steentjesbeschildering en in de boog van vogelmotieven. Naar gevonden resten zijn de zandsteenkleurige stroken en rode schabloon-ornamenten hersteld.

december 1980

Foto: Liturgisch Instituut R.U. (C.f.D.)